fbpx
Jaap Hagen

7 november 2024

Huisarts Jaap Hagen over wat hij kan betekenen bij trombose

‘Als huisarts kunnen we ook zeker iets betekenen in de nazorg’

De behandeling van een trombosebeen gebeurt steeds vaker door de huisarts. Jaap Hagen, huisarts in Alphen aan den Rijn, vertelt wat hij kan betekenen bij trombose.

Toevallig had Jaap Hagen deze ochtend iemand op zijn spreekuur die dacht een trombosebeen te hebben, vertelt de huisarts vanuit zijn spreekkamer in Alphen aan den Rijn. De woensdagmiddag is voor Hagen een moment om de administratie bij te houden, en nu ook om de Trombosestichting te woord te staan.

‘Ik heb toch wel een keer per week of twee weken iemand die klachten heeft die kunnen wijzen op een trombosebeen of die zelf denkt het te hebben. Dat komt dus vrij vaak voor. Maar vaak blijkt het dan toch om een andere aandoening te gaan, zoals bij de patiënt van vanochtend. Uiteindelijk komt het een paar keer per jaar voor dat ik echt een patiënt met een trombosebeen heb.’

In hoeverre kunt u als huisarts de diagnose trombosebeen stellen?
‘Als huisarts kan ik slechts een vermoeden of sterk vermoeden hebben, maar verder onderzoek is altijd nodig. Als ik denk dat iemand een trombosebeen heeft, kan ik eigenlijk twee dingen doen: als ik het nagenoeg zeker weet, stuur ik de patiënt naar het ziekenhuis voor een echo. Dan wordt er gekeken of er inderdaad een bloedprop in een bloedvat zit. Als ik zelf twijfel of het trombose is, laat ik eerst een bloedtest doen. Het voordeel van die zogeheten D-dimeertest is dat het sneller te regelen is dan een echo en ook minder duur is. De uitslag krijg ik als huisarts bijna altijd dezelfde dag nog. Zijn de bloedwaarden goed, dan weet ik dat het geen trombose is. Zijn de D-dimeerwaarden te hoog, dan kan het trombose zijn en regel ik alsnog een echo in het ziekenhuis.’

Een te hoge D-dimeerwaarde betekent dus niet altijd dat het trombose is?
‘Nee. Als een patiënt bijvoorbeeld zwanger is, is de D-dimeertest niet betrouwbaar, want de zwangerschap zelf zorgt ook al voor hogere waarde. In dat geval zal ik altijd overleg met een specialist hebben. Eigenlijk kun je alleen stellen dat bij een normale D-dimeerwaarde er geen sprake is van trombose. Dan is een echo sowieso overbodig.’

Welke symptomen ziet u bij patiënten met een trombosebeen?
‘De meest voorkomende symptomen zijn wel een verkleuring of een zwelling van het been. Er zijn ook minder duidelijke symptomen, zoals pijn in de kuit, waardoor je als huisarts eerder aan een andere oorzaak denkt. Bij twijfel is het dus altijd goed om een D-dimeertest te doen. Dat geeft in elk geval iets meer duidelijkheid.’

Zijn er risicofactoren waar u als huisarts op let?
‘Er zijn zeker factoren die de kans op trombose groter maken. Zoals leeftijd of het gebruik van hormonen als de anticonceptiepil. Maar ook of iemand rookt, of net een lange vliegreis achter de rug heeft. Mensen met kanker hebben een hoger risico op trombose. Dat neem je allemaal mee. Maar er zijn ook mensen zonder al deze risico’s die toch trombose krijgen. Ook daar moet je dus altijd rekening mee houden.’

Blijven patiënten na een diagnose bij u of verwijst u ze voor de behandeling door naar een specialist?
‘In het verleden werd een trombosebeen behandeld door de internist, maar mede door de nieuwe generatie antistollingsmedicatie (DOAC’s) is de behandeling simpeler geworden en kunnen we dat als huisarts in veel gevallen zelf.’

Wat voor plek neemt trombose in de opleiding tot huisarts in?
‘Onze opleiding is heel breed. Als huisarts moet ik van alles wel wat afweten. Omdat trombose toch een aandoening is die geregeld voor komt, komt dat absoluut terug in de opleiding. In de theorie, maar juist ook in de praktijk als je meeloopt met je opleider.’

Ziet u eigenlijk ook mensen die een longembolie hebben?
‘Dat ligt eraan hoe ernstig het is. Mensen die zich plotseling heel benauwd voelen, bellen toch vaak 112 en komen dan op de spoedeisende hulp terecht. Bij een deel van de mensen bouwen de klachten zich langzamer op. Ze voelen zich een beetje benauwd, ervaren wat pijn bij het ademhalen. Dan gaan ze toch vaak als eerste naar de huisarts. Voor een huisarts is een longembolie toch lastiger te herkennen dan een trombosebeen, omdat er meerdere oorzaken kunnen zijn voor klachten als benauwdheid of pijn bij het ademhalen. Een D-dimeertest is ook in dit geval vaak de eerste stap.’

Nazorg
Hagen had deze ochtend toevallig ook een patiënt die jaren geleden last had van een trombosebeen en nog altijd klachten ervaart. ‘In dit geval heb ik de patiënt geadviseerd een steunkous te gaan gebruiken. Die heb ik voor hem geregeld.’

In hoeverre speelt u als huisarts een rol in de nazorg?
‘Ik zie dus patiënten die restklachten houden, maar ook mensen die mentaal een tik hebben gehad en daar psychische hulp voor zoeken. Veel huisartsenpraktijken hebben een praktijkondersteuner die daarin kan helpen. Ik zie ook mensen die in het ziekenhuis hebben gelegen en die eenmaal weer thuis allemaal vragen hebben. Ik kan dan wat verdere uitleg geven over wat er is gebeurd en wat de antistollingsmedicatie doet. Als huisarts kunnen we dus zeker iets betekenen in de nazorg. Ik zou mensen dan ook adviseren om de huisarts te bellen als ze ergens mee zitten.’

Kan iemand die in het ziekenhuis is behandeld voor trombose ook bij de huisarts op controle komen?
‘Dat kan zeker als de specialist verwacht dat het nemen van antistollingsmedicatie alleen afdoende is. Vaak krijgt de patiënt dan een verwijzing mee voor de huisarts. De eerste controle vindt na een week plaats. Daarna volgen nog controles na ongeveer drie weken en drie maanden. Als huisarts vraag ik in elk geval hoe het gaat met het gebruik van de medicatie en of er bijwerkingen zijn. En of de patiënt zelf nog vragen heeft. Bij de controle na drie maanden wordt vaak besloten of een patiënt kan stoppen met de medicatie of dat het verstandiger is om daar nog langer mee door te gaan.’

Krijgt u veel vragen over antistollingsmedicatie?
‘Vroeger gingen mensen naar de trombosedienst om hun INR-waarden te laten controleren en stelden daar hun vragen. Mensen die een DOAC nemen, gaan niet naar de trombosedienst en komen dan bij de huisarts uit. Ik krijg weleens de vraag of de INR-waarde toch niet een keer gecontroleerd moet worden, want hoe weet een patiënt anders dat zijn of haar medicatie goed werkt? Dit zie ik vooral bij mensen die in het verleden wel bij de trombosedienst liepen. Verder krijg ik geregeld de vraag hoelang de medicatie gebruikt moet worden. Vaak gaat het dan dus om informatie die ook wel in het ziekenhuis is gegeven, maar waar in de loop der tijd een beetje twijfel over bestaat.’

Er is veel onderzoek gaande naar trombose. Hoe houdt u als huisarts al die ontwikkelingen bij?
‘Onze belangrijkste bron van informatie zijn de beroepsgroeprichtlijnen en protocollen. Als uit onderzoek een nieuwe behandelwijze voortkomt, zal deze in die richtlijnen komen. Voor een huisarts is het lastig om alle ontwikkelingen bij te houden. We hebben niet alleen met trombose te maken, maar met allerlei ziekten en aandoeningen. Zelf lees ik ook tijdschriften voor huisartsen, waardoor ik op de hoogte blijf van de laatste ontwikkelingen. In die tijdschriften staan ook weleens verhalen over trombose.’

Met uw gift maakt u een groot verschil!
Draag ook bij aan een toekomst zonder trombose. Steun onderzoek naar een betere behandeling van trombose en betere medicijnen om trombose te behandelen en te voorkomen.

Stop de prop. Stop trombose.

Start doneren