fbpx
Prof.dr. Marcel Levi

10 oktober 2024

Prof.dr. Marcel Levi over de ontwikkeling van trombose-onderzoek

‘Competitie tussen goede ideeën zorgt ervoor dat plannen steeds beter worden’

Prof.dr. Marcel Levi is sinds 2021 voorzitter van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Hij zat tussen 2005 en 2012 in de Wetenschappelijke Adviesraad van de Trombosestichting. Levi merkt dat impact maken ook voor onderzoekers steeds belangrijker wordt.

Marcel Levi is van huis uit internist. ‘Ik zat op een afdeling waar veel klinisch trombose-onderzoek werd gedaan. Zelf raakte ik vooral geïnteresseerd in de interactie tussen ernstige ziekten en infecties, waardoor mensen op de intensive care terechtkwamen, en heftige vormen van trombose. Een aantal van mijn onderzoeken destijds is ook gefinancierd door de Trombosestichting.’

Zodoende heeft Levi aan beide kanten van het subsidieproces gezeten: als arts die een aanvraag deed én als lid van de Wetenschappelijke Adviesraad (WAR) van de Trombosestichting. Die rol had hij tussen 2005 en 2012. ‘Ik keek samen met de andere leden naar de ingediende onderzoeksvoorstellen. Die beoordeelden we en uiteindelijk adviseerden we het bestuur welke voorstellen er volgens ons gefinancierd konden worden.’

Waren dat moeilijke keuzes?
‘Absoluut. Ik vond die vergaderingen altijd leuk, want het ging om interessante onderzoeken en we hadden als leden van de adviesraad onderling goede discussies. Maar als ik naar huis reed, kreeg ik ook altijd weer een gevoel van spijt. We konden drie of vier onderzoeken ondersteunen, maar soms waren er wel zes of acht goede voorstellen. Dat is de realiteit: bij fondsen als de Trombosestichting zijn er altijd meer goede ideeën dan dat er geld beschikbaar is ter ondersteuning. Dat is jammer, maar het geeft ook het belang van het fonds aan. Onderzoek doen is belangrijk, maar dat kost in totaal veel meer geld dan bij de universiteiten beschikbaar is. De Trombosestichting kan ervoor zorgen dat een onderzoek toch door kan gaan. Dat is weer in het belang van patiënten, omdat het bijvoorbeeld over een betere behandelmethode gaat.’

Is het lastig om als onderzoeker afhankelijk te zijn van fondsen?
‘Het zou natuurlijk fijn zijn als er altijd genoeg geld is voor welk onderzoek dan ook. Het feit dat we nu een soort competitie hebben tussen goede ideeën die graag subsidie ontvangen, zorgt er wel voor dat die plannen steeds beter worden. Een arts of onderzoeker denkt nu toch eerder: ik moet het allerbeste plan indienen, anders maak ik geen kans. Die competitie geeft dus een extra kwaliteitsimpuls.’

Hoe doet Nederland het op het gebied van trombose-onderzoek?
‘Heel goed. Dat is historisch zo gegroeid. In de jaren zeventig van de vorige eeuw hadden we in Nederland al goede onderzoekers op het gebied van trombose. Naast dat ze zelf onderzoek deden, deden ze nog twee dingen heel goed: ze bundelden hun krachten en ze maakten heel veel jonge mensen enthousiast voor het vak, waardoor ook zij onderzoek zijn gaan doen naar trombose en bloedstolling. Dat heeft geleid tot een heel actieve gemeenschap binnen de Nederlandse medische wereld.’

En dat heeft geleid tot veel ontdekkingen?
‘Absoluut. Ik ben zelf in de jaren tachtig begonnen op dit gebied. Destijds wisten we niet eens goed hoe je trombose kon vaststellen. Artsen konden het slechts vermoeden en schreven dan antistollingsmiddelen voor. We wisten op een gegeven moment dat eigenlijk de helft van de mensen die de diagnose trombose kregen dit helemaal niet hadden. En er werden juist ook veel gevallen van trombose gemist. Dankzij onderzoek, met name in Nederland, zijn er grote ontwikkelingen geweest in de diagnosestelling en behandeling. Als je het over impact voor patiënten hebt, is de komst van de DOAC’s zo’n grote doorbraak. Veel mensen met trombose slikken tegenwoordig een keer per dag een pilletje en hoeven niet geregeld naar de trombosedienst.’

In hoeverre was het voor u als WAR-lid belangrijk dat een onderzoek impact zou kunnen maken?
‘Het werd steeds vaker een argument. Er kwamen tal van voorstellen binnen, van fundamenteel onderzoek – zoals hoe de biochemie van de bloedstolling in elkaar zit – tot onderzoek dat directe positieve gevolgen zou kunnen hebben voor patiënten. We zien de laatste tien, twintig jaar steeds meer dat ook bij de heel fundamentele onderzoeken meer nagedacht wordt wat het op langere termijn kan betekenen voor patiënten.’

Was impact willen maken voor u altijd al belangrijk?
‘Eigenlijk wel. Ik ben van huis uit arts, dus veel van mijn inspiratie voor mijn onderzoeken haalde ik uit wat ik zag bij patiënten. Dat ik dacht: jeetje, hier zou toch eigenlijk een betere behandeling voor moeten zijn? Of: dit zou ik toch echt beter moeten snappen, omdat we het dan beter onder controle kunnen houden. Bij artsen zit die impact willen maken voor patiënten er altijd wel ingebakken.’

Wat is uw kijk op trombose-onderzoek?
‘Er is hier in Nederland nog steeds een heel solide en geoliede machine als het om trombose-onderzoek gaat. Ik denk dat we daarom ook de komende jaren het nodige kunnen bereiken.’

Op welke gebieden?
‘Het onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen is vergevorderd. We willen het liefst middelen hebben die nog effectiever zijn om trombose te voorkomen en die nog minder kans geven op het krijgen van bloedingen. Wat totaal nieuw is, is dat we nu in een tijd leven waarin verschillende vormen van gentherapie steeds meer de kop opsteekt. Maar dat staat nog echt in de kinderschoenen.’

In hoeverre bent u nu zelf nog echt bezig met onderzoek naar trombose?
‘Heel zijdelings. Ik ben op een gegeven moment wat meer in het ziekenhuisbestuur terechtgekomen. En op dit moment zit ik in het bestuur van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, dat onderzoek financiert. Zelf doe ik nog wel onderzoek, maar dat is op veel meer bescheiden schaal. Ik vind het ook belangrijk om minstens één dag in de week patiënten te blijven zien. Mensen helpen is altijd mijn drijfveer geweest, en zo blijf ik zicht houden op wat er allemaal speelt bij patiënten. Als ik in de behoefte van patiënten kan blijven voorzien, ben ik gelukkig.’