Trombose diagnose
Als u misschien trombose heeft, kan een arts trombose vaststellen oftewel diagnosticeren door vragen te stellen en een bloedtest te doen. Als er vervolgonderzoek nodig is, kan de arts besluiten om echografie, flebografie, of een CT-scan te laten doen.
Vragen stellen
Op basis van verschillende factoren bepaalt uw arts hoe hoog uw risico op trombose is. Denk aan erfelijke factoren, anticonceptiepilgebruik of andere risicofactoren. Is de kans op trombose te hoog? Dan is er verder onderzoek nodig.
Bloedtest
Met een zogenaamde d-dimeertest kan de arts zien of er in uw bloed sprake is van stolselvorming. Op basis hiervan kan de arts vaststellen of er wel of geen verder onderzoek nodig is.
Echografie
De arts bekijkt met behulp van ultrageluidsgolven uw aders en test of de doorbloeding normaal is. Dit is een simpel en snel onderzoek.
Flebografie
De arts spuit contrastvloeistof in een bloedvat, waarna uw aders op een röntgenfoto goed te zien zijn. In de contrastvloeistof zit jodium. Bent u allergisch voor de jodium in het contrastvloeistof? Vertel dit voor het onderzoek.
CT-scan
Op een CT-scan kan een arts duidelijk zien of er een trombose in het been, arm of longen zit. Dit heet ook wel CT-flebografie. De arts spuit dan contrastvloeistof in en maakt vervolgens een CT-scan van uw aders. Een CT-scan is ook mogelijk om stolsels op te sporen in de longaderen.
Perfusiescan
Bij een mogelijke longembolie wordt in sommige gevallen een perfusiescan van de longen gemaakt. U krijgt dan een licht radioactieve vloeistof in uw arm gespoten, waarna een speciale camera kan vaststellen of de vloeistof zich door uw longaderen verspreidt. Als dat ergens niet gebeurt, dan is dat de plek waar een stolsel uw bloedvat afsluit.
Meer informatie over trombose
In deze brochure leest u meer over:
✓ De verschillende soorten trombose
✓ Eerste symptomen van trombose
✓ Behandeling van trombose
